Onopvallend maar zonder enige twijfel heeft de zevende staatshervorming een plaats afgedwongen op de Belgo-Belgische politieke agenda. En aan de horizon ontwaren we reeds een nieuw ‘historisch’ compromis van de slag waarvan België het geheim bezit. De oude vertrouwde grondslagen van de meeste politieke krachten zijn evenwel niet meer die van vandaag. Het ‘feit Brussel’ wordt aanvaard en het disfunctioneren van zijn institutioneel systeem wordt nu erkend. En hoewel de kwestie Brussel niet als enige op het menu van de volgende institutionele hervorming zal staan, erkennen de meeste politieke leiders dat zij er het hoofdgerecht van zal zijn.
Toch hebben de Brusselaars alle reden om zich zorgen te maken. De politieke leiders die belast zijn met het bekokstoven van het grote compromis komen uit Damme, Bergen, Gent, Charleroi, Sint-Niklaas, Sint-Gillis-Waas, Moeskroen, Mortsel, Namen, Antwerpen, Wilrijk… Of uit Merksem en Dinant, zoals Annelies en David, onze twee ministers die belast zijn met die institutionele hervormingen 1. Uit Vlaanderen en Wallonië dus, de twee grote gewesten die, geconfronteerd met de noodzaak om een hoofdstad voor iedereen te behouden en met de onmogelijkheid om het grondgebied van de 19 gemeenten in stukken te hakken en onder elkaar te verdelen, bij het vastleggen van de taalgrens in 1962 het restgebied Brussel in het leven hebben geroepen. Een erkenning bij ontstentenis van een entiteit die men doelbewust verstoken hield van hart en ziel opdat zowel het Noorden als het Zuiden er de overhand zouden kunnen houden. Hun gewapende arm: de gemeenschapsinstellingen.
Precies dit anachronisme, met alles wat het met zich meebrengt aan ondoorzichtigheid, complexiteit, disfunctioneren en exorbitante meerkosten, is politiek onverdedigbaar geworden. Het compromis dat zich aftekent is de afschaffing van de gemeenschappen in ruil voor de afschaffing van de Brusselse gemeenten, of met andere woorden in ruil voor niets meer of minder dan hun opgaan in het Brussels Gewest. Voor de Vlamingen zouden de Nederlandstalige Brusselaars beter ‘vertegenwoordigd’ zijn en dankzij hen zouden de belangen van Vlaanderen beter worden behartigd. De Walen van hun kant, of toch velen onder hen, zouden een scenario toejuichen waarvan de politieke en symbolische waarde veel verder zou reiken dan hun controle op het vlak van onderwijs, cultuur en de andere materies die thans door de gemeenschappen worden behartigd.
Als kers op de taart voor de Brusselaars en in de plaats van een echte belastinghervorming gebaseerd op een eerlijke verdeling van de belastingen tussen woon- en werkplaats, zouden Vlaanderen en Wallonië in al hun goedhartigheid ongetwijfeld akkoord gaan met enkele compensaties op het vlak van de (her)financiering. In wezen zou dit dus het zoveelste compromis tussen Vlamingen en Walen zijn. Hoegenaamd geen oplossing die met en voor de Brusselaars is ontworpen, hoegenaamd geen herstel van het diepe onrecht waarvan het Brussels Gewest sinds zijn oprichting het slachtoffer is.
Het is evenwel van daaruit, vanuit dit oorspronkelijke ‘federale’ of ‘confederale’ onrecht, dat er zou moeten herbegonnen worden. Niet dat we terug moeten keren naar het hertogdom Brabant of zelfs naar de provincie Brabant van het unitaire België, maar op zijn minst naar het grootstedelijke gebied Brussel, naar zijn economisch, sociaal en cultureel hinterland, naar een grondgebied van waaruit een echte autonomie van het centrale gewest van het land zich kan ontplooien. Laten we elkaar goed begrijpen: het opzet is niet om over te gaan tot een uitbreiding van het Brussels Gewest, maar om eindelijk rekening te houden met zijn volle bestaansrecht en bijgevolg dus ook om eindelijk het grondgebied ervan af te bakenen.
Het Brussels Gewest staat immers niet alleen voor grote uitdagingen op het vlak van zijn bevolking en ontwikkeling. Het heeft ook het hoofd te bieden aan andere uitdagingen, en niet van de minste, als hoofdstad van België en van de Europese Unie en als zetel van de NAVO. Toch zijn er maar weinig mensen die, zoals Christophe De Beukelaer 2, openlijk de kwestie van het grondgebied en de
bevolking van het Brussels gewest aan de orde stellen. In onze visie zou een mogelijke denkpiste, misschiens zelf de ideale situatie, die ten minste aangepast is aan het Brussels Gewest, de 7 ‘faciliteitengemeenten’ kunnen omvatten (Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Wemmel, Wesembeek-Oppem en Edingen), 14 gemeenten uit Vlaams-Brabant (Asse, Beersel, Dilbeek, Grimbergen, Halle, Hoeilaart, Sint-Pieters-Leeuw, Machelen, Meise, Overijse, Steenokkerzeel, Tervuren, Vilvoorde en Zaventem) en 11 gemeenten uit Waals-Brabant (Bevekom, Eigenbrakel, Kasteelbrakel, Grez-Doiceau, Terhulpen, Lasne, Rebecq, Rixensart, Tubeke, Waterloo en Waver). Dat is ongeveer 1000 km2, een oppervlakte die de oppervlakte van de Duitstalige gemeenschap benadert, en veel kleiner is dan die van Vlaanderen (13.000 km2) of Wallonië (16.000 km2). Door deze gemeenten mee op te nemen zou een gewest van twee miljoen inwoners ontstaan, tegenover de meer dan 6 miljoen inwoners in Vlaanderen en de meer dan 3,5 miljoen inwoners in Wallonië. Voor alle duidelijkheid wijzen we erop dat het vastleggen van deze gewestgrenzen geen enkele verandering zou veroorzaken in het huidige taalregime van de betrokken gemeenten: Nederlandstalig in het noorden, tweetalig in het centrum, Franstalig in het zuiden. Toegegeven, een dergelijke hypothese in de praktijk brengen zou niet iedereen bevallen.
Niettegenstaande een zeer korte geschiedenis – minder dan zestig jaar – zouden Waalse en Vlaamse nationalisten-regionalisten niet nalaten om op te roepen tot een amputatie. Sommige Brusselaars, die vasthouden aan een zeer stedelijke opvatting van hun gewest, waarbij stad en gewest worden verward, zouden zich zorgen maken over het feit dat zij dezelfde ruimte zouden moeten delen met verschrikkelijke bewoners uit het voorstedelijke gebied, terwijl sommigen van de laatstgenoemden zouden vrezen voor invasies van horden jonge kleurlingen die een einde zouden maken aan hun vreedzame leventje in hun cocon.
Maar laat ons nu overgaan tot de vraag die aan de basis lijkt te liggen van de beweegredenen van vele politici: een einde maken aan het vermeende en/of reële wanbeheer bij het beheer van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en aan het politiek-institutionele imbroglio dat er heerst. De door sommigen overwogen oplossing heeft het voordeel van de eenvoud en de aantrekkingskracht van radicale oplossingen: ‘we schaffen de 19 gemeenten af en al hun bevoegdheden worden overgedragen aan het gewest’. Besparingen op alle niveaus en een betere leesbaarheid van de instellingen, om de bewoordingen van Philippe Destatte te gebruiken 3. 3 Het probleem met een dergelijke oplossing is dat zij, in een nieuwe vorm, niet alleen een bicommunautair beheer, maar ook een cliëntelistisch en particratisch beheer van het Brussels Gewest zou bestendigen. Bovendien zou een dergelijke hervorming, in plaats van zich in het licht van het subsidiariteitsbeginsel af te vragen welke aangelegenheden naar het gewestelijke niveau moeten worden overgeheveld en welke op gemeentelijk niveau moeten blijven, zo dicht mogelijk bij de burgers, bijzonder weinig respect tonen voor de burgers van Brussel.
Maar de kwestie van de leesbaarheid is niet alleen een institutionele kwestie, het is ook een politieke kwestie. In een evenredigheidsstelsel zoals het onze, wordt de kiezer in zeer grote mate de mogelijkheid ontnomen om duidelijk te begrijpen wie verantwoordelijk is voor welke politieke beslissing, aangezien de verantwoordelijkheid wordt gedeeld door vele partijen en uiteindelijk door geen van hen. De kiezer wordt bovendien de macht ontnomen om een aan de macht zijnde regering af te straffen of, anders gezegd, de macht om te kiezen tussen reële beleidsalternatieven.
Als we, zonder rekening te houden met fantaisistische politieke voorstellen zoals de instelling van een nationale kieskring, de loting van de parlementsleden of het voorstel om een rechtstreekse verkiezing van de eerste minister in te voeren, met Karl Popper proberen een antwoord te vinden op de centrale vraag, namelijk ‘een van de regeringsvormen vinden waarmee wij ons kunnen ontdoen van een slechte of alleszins incompetente regering’ 4, en als we daarbij ook rekening houden met de noodzaak om in Brussel een mechanisme te vinden dat een billijke vertegenwoordiging van de twee taalgemeenschappen garandeert, kan de overwogen oplossing noodzakelijkerwijs slechts een
combinatie zijn van democratisch bestuur en democratische vertegenwoordiging. In het gemengde systeem dat wij voorstellen, zouden de kiezers twee stemmen uitbrengen: de ene om in één stemronde bij meerderheid van stemmen het parlementslid voor hun kieskring te kiezen, de andere om hun stem te geven aan de kandidaten van een partij op een geblokkeerde lijst, zonder voorkeurstem, kwestie van de belangrijkste brandstof van het cliëntelisme weg te nemen. De helft van de afgevaardigden zou dus worden gekozen op basis van de meerderheid van stemmen, de andere helft op basis van evenredige vertegenwoordiging 5.
Een dergelijk kiesstelsel zou de voorwaarden scheppen voor de verschillende partijen om op evolutionaire wijze, naar gelang van hun linguïstische ‘thuishoren’, hun respectieve affiniteiten en hun eigen wil, electorale coalities, programmatische allianties, federaties van partijen of zelfs, op den duur, de oprichting van nieuwe partijen mogelijk te maken, die de zwaartepunten zouden worden van reële beleidsalternatieven. Last but not least zou dit systeem de opkomst van tweetalige kandidaten aanmoedigen, aangezien in de kieskringen waar met meerderheid van stemmen wordt gekozen de kandidaten kiezers uit beide taalgemeenschappen zouden moeten overtuigen.
Een dergelijke hervorming 6 is perfect mogelijk. Op voorwaarde dat een meerderheid van de politieke krachten er de volle verantwoordelijkheid voor neemt.
Vertaling: Koen Van Caekenberghe
Notes:
- Uitzonderingen hierop zijn François De Smet, voorzitter van Défi, en Rajae Marouane, co-voorzitter van Ecolo, beiden afkomstig uit het Brussels Gewest ↩
- ‘Il faut élargir la Région bruxelloise’, interview met Christophe De Beukelaer, La Capitale, 24 januari 2021 ↩
- Interview met Philippe Destatte over zijn jongste boek Confédéralisme, spectre institutionnel, Bx1+, 26 februari 2021 ↩
- Karl Popper, La leçon de ce siècle, Anatolia, 1993 ↩
- De verdeling van de verkozenen in de evenredige kieskring zou gebaseerd zijn op de zuiver evenredige vertegenwoordiging (zonder het systeem D’Hondt) en, in tegenstelling tot het in Duitsland geldende systeem, zou er geen compensatiesysteem zijn tussen het evenredige college en het meerderheidscollege. ↩
- Een dergelijke hervorming van het kiesstelsel zou volgens ons even opportuun zijn op federaal niveau als op Vlaams en Waals gewestelijk niveau. ↩
Pingback: Bart, Georges-Louis, Joachim, Paul et les autres - L'Européen