Graaf Lamoraal van Egmont en Filips van Montmorency, graaf van Horne 1
Sire,
Ik heb zeker niet de faam of de culturele achtergrond van de man die in 1912 een beroemde missive richtte aan Uw overgrootvader, Koning Albert. Ik kan alleen maar de hoop koesteren dat U me mijn aanmatiging niet kwalijk neemt. Weliswaar geldt als verzachtende omstandigheid dat ik het korter zal houden dan mijn beroemde voorganger, Jules Destrée.
Twee feiten hebben me ertoe aangezet U te schrijven. Ten eerste is er de koppige manier waarop de (haast) volledige Belgische politieke klasse ontkent binnen welke context de gewestgrenzen in 1962 tot stand kwamen. Dat men het had over de ‘vastlegging van de taalgrens’ zegt trouwens veel over de motivering achter deze politieke beslissing en over de Vlaamse en Waalse identiteit van de initiatiefnemers. De 19 gemeenten van het centrale gewest van het land ontsnapten slechts aan de appetijt van beide partijen omdat men nu eenmaal niet anders kon dan een gemeenschappelijke hoofdstad te bewaren en omdat een heterogene bevolking niet zomaar in het ene of het andere landsdeel aansluiting kon vinden. Door de ‘gemeenschappen’ in het leven te roepen, verzekerden de Vlamingen en de Walen zich van een vorm van controle over de hoofdstad en … over haar bewoners.
Van meet af aan was de oprichting van het Brussels Gewest slechts een onvermijdelijk gevolg van de omstandigheden. Het werd trouwens maar een institutioneel feit in 1989, negen jaar na de formele oprichting van het Vlaams en het Waals Gewest.
Met zijn oppervlakte van 161 km2 – en dat is dan nog ruim gerekend – valt het Brussels Gewest wel erg magertjes uit, in vergelijking met de 13.522 km2 van het Vlaamse en de 16.844 km2 van het Waalse grondgebied. Zelfs het Duitstalige taalgebied doet het beter met zijn 854 km2. Bovendien werd het nieuwe Brusselse ‘gewest’ afgesneden van Brabant, zijn historische hinterland, en van de steden die behoren tot zijn metropolitane sfeer: Tubize, Halle, Edingen, Waterloo, Braine-l’Alleud, Wavre, Overijse, Asse … En dan hebben we het nog niet over de luchthaven die zo treffend ‘Brussel-Nationaal’ werd genoemd.
De tweede beweegreden van mijn schrijven is onlosmakelijk met de eerste verbonden. De politieke klasse heeft de institutionele problematiek volledig naar zich toe getrokken. Omdat het dossier te complex zou zijn en er noodzakelijkerwijs compromissen moeten worden gesloten, wordt de Belgische burger – en, zoals we hierna zullen zien, niet alleen hij – geweerd uit het debat over de toekomst van België. Ter compensatie krijgt hij een weinig transparante politieke en administratieve millefeuille voorgeschoteld, met als kers op de taart een paar pareltjes uit de institutionele architectuur: het Brussels Gewest en de zogenaamde ‘Federatie Wallonië-Brussel’. Ook blijven er instellingen overeind die even archaïsch zijn als ze geld opslorpen (de provincies). Het geheel wordt in het keurslijf geperst van een kiessysteem dat de burger niet in staat stelt om daadwerkelijk te kiezen voor een beleidsalternatief, op federaal of op gewestelijk niveau.
Sire, ik vrees dat deze situatie onhoudbaar is. Uiteraard weet niet niemand geheel zeker of er in Vlaanderen een meerderheid bestaat pro onafhankelijkheid. Waar daarentegen geen enkele twijfel over bestaat, is dat de voorvechters van Vlaamse onafhankelijkheid, of ze nu worden gedreven door persoonlijke overtuiging, opportunisme of conformisme, ruim in de meerderheid zijn binnen de Vlaamse politieke klasse. De dreigende afscheiding van Vlaanderen is een permanente bron van spanningen. Daarbij komt nog dat de situatie van het Brussels Gewest niet vol te houden is: vandaag is het niet in staat om aan zijn verplichtingen te voldoen jegens zijn burgers, om hun gelijkheid voor de wet te garanderen, of om zijn rol van hoofdstad van de Europese Unie naar behoren te vervullen. De voornaamste reden van mijn schrijven is echter dat ik een historische opportuniteit ontwaar om uit de impasse te raken.
Vandaag zie ik een opening in het dossier, die zicht biedt op een hervorming waarin zowel separatisten als ‘rattachisten’ (voorstanders van een aansluiting van Wallonië bij Frankrijk) en federalisten zich kunnen vinden. Men zou hun korte- en langetermijnbelangen kunnen laten samenvallen, maar daar is dan wel een flinke portie politieke moed voor nodig. Voor separatisten, onafhankelijkheidsstrijders en rattachisten, is een België dat is samengesteld uit vier levensvatbare gewesten een noodzakelijke premisse. Voor federalisten, die pleiten voor het behoud van de Belgische Staat, is een hervorming die elk van de gewesten de mogelijkheid biedt zijn taken ten volle te vervullen – en daarbij denken we niet in het minst aan het Brussels Gewest en het Duitstalige gebied – dan weer een noodzakelijke voorwaarde voor een waardige toekomst van het land.
Gezien de introverte tendens van onze politieke microkosmos is het zeker nuttig te onderstrepen dat de toekomst van België en zijn geledingen onze nationale grenzen ver overschrijdt. Het is aan de voorstanders van separatisme om niet alleen een meerderheid van burgers in hun eigen natie te overtuigen, maar om ook de burgers van de andere naties of gewesten over de streep te trekken met een voorstel dat voor elk van de deelstaten leefbaar is. Alleen dan mogen de voorstanders van onafhankelijkheid of aansluiting bij Frankrijk de hoop koesteren dat de leden van de internationale gemeenschap een nieuw lid in hun midden zullen opnemen.
Net zoals in 1830 zullen we onze buren moeten overtuigen: eerst en vooral Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië, maar ook Nederland en het Groothertogdom. Aangezien ook de NAVO haar zetel heeft in Brussel, zullen we rekening moeten houden met het standpunt van de leden van die organisatie, te beginnen bij de Verenigde Staten. Onder de 26 (of 27) Europese lidstaten zal er dan weer druk worden gedebatteerd over het lot van de hoofdstad van de Europese Unie en de voorwaarden voor de eventuele toetreding van een nieuwe lidstaat. Een oplossing waarbij het Brussels Gewest, hoofdstad van de Europese Unie, door een andere, grote lidstaat zou worden opgeslorpt, zou wellicht worden bestempeld als weinig opportuun en zelfs schadelijk voor het globale Europese project. De recente gebeurtenissen in Catalonië en de tragikomedie van de brexit tonen elk op hun manier hoezeer de belangen van de Europese lidstaten in elkaar zijn vervlochten en hoe sterk nationale gevoeligheden wegen op het Europese beleid.
Wie het grote kan, is ook tot het kleine in staat
Als een van de gewesten wenst af te scheiden, zou het nieuwe evenwicht aan elk gewest een leefbare toekomst moeten garanderen en aan de andere landen de garantie moeten bieden van stabiliteit en van een grondwettelijk kader dat in overeenstemming is met de Europese normen. In dat geval kan men verwachten dat het nieuwe evenwicht binnen de bestaande federale constructie automatisch tot betere verhoudingen tussen de gewesten zal leiden.
Sire, misschien acht U het paradoxaal dat ik het op vele punten eens ben met de standpunten van Philippe Van Parijs in zijn analyse ‘Belgium, een utopie voor onze tijd’. Ofschoon onze vaststellingen parallel lopen, voert mijn redenering echter tot een tegengestelde conclusie. Ik pleit immers voor de uitwerking van een scenario waar afscheiding als laatste redmiddel wordt gehanteerd.
In het geval van een afscheiding van Vlaanderen – om het gewest niet bij naam te noemen – zullen ook de wegen van Wallonië en Brussel moeten scheiden. Het zou immers noch gezond noch aanvaardbaar zijn dat de hoofdstad van het land wordt opgeslorpt door een van de twee grote gewesten. Voor Brussel zou onafhankelijkheid dus de enige mogelijke optie zijn. Wallonië zou de keuze hebben tussen onafhankelijkheid en aansluiting bij de Franse Republiek. Voor de Duitse Gemeenschap zou de keuze liggen tussen het behoud en de herdefiniëring van haar statuut binnen Wallonië, of een aansluiting bij de Duitse deelstaat Noordrijn-Westfalen. In een dergelijk scenario is er geen plaats voor een residuaal België, de mantra die nochtans door talloze Brusselse en Waalse politici in de mond wordt genomen. De idee van een residuaal België is niets anders dan een tegenstrategie, de Franstalige tegenhanger van de Vlaamse verrottingsstrategie.
Een zevende staatshervorming
Sire, onze politieke klasse is ontegensprekelijk in staat om alsmaar nieuwe bevoegdheden naar de gewesten over te dragen. Zo hoort men vandaag steeds vaker praten over bevoegdheidsoverdrachten op het vlak van justitie. Sommigen menen dat die voorstellen slechts wijzen op de ontreddering van enkele nationalisten, maar belangrijker is dat daarmee geen enkel antwoord wordt geformuleerd op de hoofdvraag, namelijk de behoefte aan een institutionele structuur die functioneert en conflictvrij is; een structuur die elke Belg de mogelijkheid biedt om zich, buiten elke logica van politiek opbod en zonder al te grote tijdsdruk, een mening te vormen over de toekomst van zijn gewest en van België. Die hervorming – en verontschuldigt U me als ik in herhaling val – is die van het Brussels Gewest, die van zijn grenzen, zijn institutionele architectuur. Ze dient het kader te scheppen voor een optimale werking van het Brussels Gewest, of België nu uiteenspat of een nieuwe toekomst tegemoetgaat.
De ene minachten om het bewustzijn van de ander aan te scherpen …
Ook al is het een onrustwekkende vaststelling dat nationale identiteit overal in Europa en in de wereld hoog in het vaandel wordt gedragen, toch staan we ver van de rassenverheerlijking zoals die ten tijde van de beroemde inwoner van Marcinelle gangbaar was. We mogen hopen dat de tragedie van de Tweede Wereldoorlog en de genocide van joden en zigeuners voldoende diepe sporen heeft nagelaten. Het was Destrées intentie om het bewustzijn van de Walen aan te scherpen. Zijn persoonlijkheid kan zeker niet tot die ene brief worden herleid, maar men kan er niet omheen dat de argumentatie die hij uiteenzet, grotendeels onaanvaardbaar was en vandaag nog altijd is. Zo is zijn beschrijving van de Brusselaars op zijn minst gezegd verwonderlijk: « een weinig interessante soort van Belgen » die « een comfortabele middenmaat als ideaal ziet », « in niets gelooft », een bevolking « die geen volk is » maar een « samenraapsel van halfbloeden », een bevolking « die niet in staat is gulheid of enthousiasme aan de dag te leggen ». Nochtans is het die bevolking die in 1830 veruit het grootste contingent revolutionairen aflevert.
Ernest Renan is een geheel andere mening toegedaan. Volgens hem volstaan « ras, belangen, religie, aardrijkskunde, militaire behoeften » niet om een natie te creëren, want die is « een ziel, een spiritueel principe. Twee zaken, die eigenlijk één geheel vormen, vormen de essentie van die ziel, van dat spirituele principe. Het ene bevindt zich in het verleden, het andere in het heden. Het ene is een gemeenschappelijke schat aan herinneringen; het andere is de instemming, het verlangen om samen te leven, het streven om de gemeenschappelijke erfenis onverdeeld tot haar recht te laten komen. »
Sire, als we het eens zijn met de mooie definitie van Renan, dan regeert U niet over twee volkeren, die waarover Jules Destrée het had, noch over twee naties. En dat om de eenvoudige reden dat er geen Franstalig volk of Franstalige natie bestaat. België telt minstens drie naties.
De Brusselse natie
Sire, wij geloven dat Brussel, als gewest en als natie, een ziel is en een spiritueel principe, verankerd in een rijk verleden, in een gedeeld lijden tijdens de vele bezettingen die de stad onderging door haar centrale ligging in West-Europa, op de grens tussen de Germaanse en de Romaanse invloedssfeer. Een zekere tendens tot lichte zelfspot verbindt de inwoners van de stad. Die karaktertrek vindt men treffend terug in figuren als Manneken Pis, Guust Flater van Franquin of De Kat van Geluck. Ik zie er een vorm van Brusselse weerstand in, een zelfverdedigingsreflex die de bevolking zich eigen heeft gemaakt in de loop van haar veelzijdige geschiedenis waarin ze Keltisch kleurde, maar ook Romeins, Brabants, Bourgondisch, Spaans, Oostenrijks, Hollands, Frans, opnieuw Hollands, Belgisch en tot slot internationaal.
Een Brussels pantheon
Sire, ik heb noch de bekwaamheid noch de ambitie om de geschiedenis van Brussel uit de doeken te doen. Maar omdat de stad voor de zoveelste keer in haar bestaan wordt ontkend, lijkt het me niet overbodig om in een notendop, zonder volledigheid te beogen, de namen van enkele persoonlijkheden in herinnering te brengen die ten tijde van Destrée al een plaatsje hadden verdiend in het Brusselse pantheon.
Bovenaan dat lijstje zie ik eerst en vooral de naam prijken van de Brusselse patriciër Everard ‘t Serclaes, die met amper enkele honderden kompanen de graaf van Vlaanderen de stad uit gooide. Vervolgens Graaf Lamoraal van Egmont en Filips van Montmorency, graaf van Horne, pleitbezorgers van verdraagzaamheid en gematigdheid, die in 1568 werden opgepakt en onthoofd omdat ze weigerden mee te werken aan het schrikbewind van de Spaanse koning tegen de protestanten. En dan zijn er nog de vele artiesten, van wie de Brusselse identiteit wordt overtroffen door hun universele roeping: Joseph Poelaert, Jeff Lambeaux, Frans Courtens, Anna Boch, Paul Hankar, Victor Horta, Antoine Wiertz, Constantin Meunier, Georges Lemmen, Joseph Stevens, Guillaume Vogels, Fernand Khnopff, Eugène Laermans, Charles De Coster, Camille Lemonnier … Het zijn allemaal Belgische kunstenaars die in de hoofdstad zijn geboren of er strandden vanuit het noorden of het zuiden van het land.
Een stedelijke natie
Alvorens het over « de instemming, het verlangen om samen te leven » te hebben, staan we even stil bij een element dat essentieel lijkt voor « de gemeenschappelijke schat aan herinneringen » die Renan zo dierbaar is. Brussel kan terugblikken op een rijke traditie van communalisme, die gegroeid is binnen het christendom en aan de oorsprong ligt van de rechtstaat en de moderne democratie. Het christendom, of meer bepaald de boodschap van Jezus van Nazareth, is een fantastische synthese tussen Jodendom, Griekse filosofie en Romeinse rechtsleer en rechtstaat. Het is niet alleen een godsdienst, het is ook de bakermat van een beschaving die bepalend is voor het wordingsproces van Brussel.
Dat er bewust met dit basisgegeven uit onze erfenis wordt rekening gehouden, lijkt me noodzakelijk om het « verlangen om samen te leven » te voeden, zeker nu Brussel talloze religieuze minderheden herbergt, die elk op een andere geschiedenis en traditie terugblikken. Het is door ons krachtig te verankeren in onze eeuwenoude fundamenten, dat we de schatten kunnen onthalen en benutten van al wie, uit alle uithoeken van Europa en de wereld, in de voorbije honderd jaar Brussel zijn komen verrijken.
De grote Brusselse waaier aan culturele, sociale, sportieve en politieke initiatieven zijn daar het mooiste voorbeeld van. In Brussel bestaat er wel degelijk een meerderheid van mensen, van alle religieuze en niet-religieuze strekkingen, die het verlangen delen om samen te leven. Dat gegeven is des te opmerkelijker binnen een politiek en electoraal systeem dat Nederlands-en Franstaligen verplicht om op verschillende lijsten te staan, terwijl Brussel niet over een gewestelijke radio- en televisiezender beschikt en de politieke instellingen weinig transparant blijven. Zou iemand zich ooit verbonden kunnen voelen met de Cocof, de VGC of de GGC?
In weerwil van het politieke systeem dat het Brussels Gewest werd opgelegd door de twee grote gewesten van het land, heeft het stap voor stap een democratie uitgebouwd, die misschien niet geheel voldoening geeft, maar wel een volwaardige ‘demos’ kan worden genoemd.
Sire, als ik zozeer over dit punt uitweid, met het risico U te vervelen, is dat omdat de specifieke belangen van de Brusselaars of het politieke gegeven van Brussel nog altijd eenvoudigweg worden genegeerd, tegen de achtergrond van de mantra dat België maar twee democratieën telt.
Sire, U heerst niet over twee maar over één of over zeven democratieën, hoe onvolmaakt ze ook zijn: onze federale democratie en de democratieën van de drie gewesten en de drie gemeenschappen.
Sire, als ik gelijk heb, als dat de premissen zijn van het op te lossen vraagstuk, dan zal de volgende staatshervorming noodzakelijkerwijs uitgaan van de hervorming van het Brussels Gewest.
Historische rechtzetting
Het onrecht dat het Brussels Gewest is aangedaan toen Walen en Vlamingen de taalgrens vastlegden, is misschien wel de meest delicate kwestie uit het dossier: er is niet gezorgd voor een volwaardig Brussels gewestelijk territorium. Ik ben in Wallonië geboren, ben een Brussels adoptiekind, rationeel gezien ben ik Belg en uit overtuiging ben ik Europeaan. Door mijn persoonlijke standpunten ben ik er ooit van beschuldigd « de zaak te verraden ». Die woorden kwamen uit de mond van een belangrijke figuur uit de Waalse ontvoogdingsbeweging, mijn toenmalige vriend José Happart. Misschien is het een familiekwaal van me. Een van mijn voorouders, Adolphe Jottrand, was een onstuimige leider in de glorierijke begindagen van de Belgische onafhankelijkheid. Zijn broer was niemand minder dan Lucien Jottrand, lid van het Nationaal Congres, Waal maar tegelijk ook fervent pleitbezorger van de Vlaamse taal en cultuur. In de brief die Destrée richtte tot Uw roemrijke overgrootvader, klasseert hij Lucien Jottrand minachtend in de categorie van onruststokers.
Graag mijd ik taboes en onbespreekbare kwesties, die het politieke debat al te vaak uithollen. Daarom schaar ik me achter de uitspraak van Talleyrand: « Al heb je er geen woorden voor nodig, toch is het nog beter om ze uit te spreken ». In de lijn van wat vele geografen stellen, zou men het volgende kunnen hanteren als basis voor een volwaardig debat over het grondgebied van het Brussels Gewest: het zou de 19 huidige gemeenten omvatten, plus de 7 faciliteitengemeenten (Drogenbos, Kraainem, Linkebeek, Sint-Genesius-Rode, Wemmel, Wezembeek Oppem en Edingen), 14 gemeenten van Vlaams-Brabant (Asse, Beersel, Dilbeek, Grimbergen, Halle, Hoeilaart, Sint-Pieters-Leeuw, Machelen, Meise, Overijse, Steenokkerzeel, Tervuren, Vilvoorde en Zaventem) en 11 gemeenten van Waals-Brabant (Beauvechain, Braine-l’Alleud, Braine-le-Château, Grez-Doiceau, La Hulpe, Lasne, Rebecq, Rixensart, Tubize, Waterloo en Wavre).
In dat geval zou de oppervlakte van het Brussels Gewest iets meer dan 1000 vierkante kilometer (tegenover de huidige 161) groot zijn en zou daardoor vergelijkbaar zijn met de deelstaat Berlijn. Het gewest zou iets minder dan 2 miljoen inwoners tellen (tegenover de huidige 1.200.000). Dat lijkt me het minimum minimorum voor een stad die ook de status van Europese hoofdstad dient uit te stralen.
Zoals Alain Maskens het in 2006 stelde in de denktank Aula Magna, zou een dergelijk scenario geen wijziging of opheffing van de taalgrens meebrengen. De gemeenten zouden hun taalregeling behouden. Het gewest zou worden onderverdeeld in drie subgewesten: een noordelijk Nederlandstalig gewest, een zuidelijk Franstalig gewest en een centraal tweetalig gewest. Voor wat de gewestbevoegdheden betreft, zou de communicatie tussen burger en administratie, of het nu om een Nederlandstalige uit Beauvechain of een Franstalige uit Beersel gaat, in de taal van zijn keuze verlopen.
Sommigen vragen niets, maar de Brusselaars doen dat wel
Een dergelijke hervorming van het Brussels Gewest zou andere hervormingen meebrengen:
– de opheffing van de gemeenschappen
– de wijziging van de kieswet
– de bundeling van de verschillende onderwijsnetten
– de invoering van een nieuwe belastingregeling op federaal niveau
– de splitsing van de RTBF en de oprichting van een tweetalige/drietalige Brusselse radio-en televisiezender
– de overdracht van de Luchthaven Brussel-Nationaal naar Chièvres en de omvorming van de luchthaven van Zaventem tot City-Airport
– de regionalisering van Infrabel
De ontbinding van de gemeenschappen
Sire, als U niet over twee maar over drie naties en over vier gewesten regeert, heeft dat automatisch een belangrijk gevolg. De gemeenschappen hebben geen bestaansreden meer en hun bevoegdheden worden naar de gewesten overgeheveld.
De wijziging van de kieswet
Geen enkel kiessysteem is feilloos. Maar het ene heeft wel meer nadelen dan het andere. Ons land verkoos de regeringsdemocratie boven de representatieve democratie, met alle particratische uitwassen van dien, het traditionele en het jongere (communautaire) cliëntelisme, de gedaalde verantwoordelijkheidszin van de politieke klasse (aangezien geen enkele partij echt verantwoordelijk kan worden gesteld voor het gevoerde beleid), de inname door de partijen van administraties en instellingen, een kiesstelsel waarbij de burger wordt beroofd van zijn macht om te kiezen voor een regering en om die regering op het einde van haar mandaat al dan niet af te straffen. Bovendien hebben we het evenredig kiesstelstel verbeterd aan de hand van een aantal correctiemechanismen: een kiesdrempel van 5% en het stelsel-D’Hondt, waardoor sommige partijen ‘evenrediger’ worden dan andere, als wilden we het Waalse gezegde « c’èst toudis lès p’tits qu’on spotche » in ons kiesstelsel inschrijven.
Omdat we overtuigd zijn dat het meer dan ooit noodzakelijk is om aan die oude en recente uitwassen een einde te stellen, kunnen we niet anders dan te evolueren in de richting van een regeringsdemocratie met een meerderheidsstelsel in één ronde voor het grootste deel van de gewestelijke verkozenen. Gezien de eigenheid van de Brusselse instellingen en de noodzaak aan garanties inzake de verkiezing van vertegenwoordigers van de Nederlandstalige ‘minderheid’ en de gelijke vertegenwoordiging van vrouwen en mannen, lijkt een gemengd stelsel ons de meest geschikte oplossing. Als we die hypothese volgen, zou de helft van de verkozenen worden verkozen in kieskringen – volgens het meerderheidsstelsel – en de andere helft op geblokkeerde lijsten – volgens het evenredig stelsel -, zonder compensatiemechanisme tussen het meerderheidscollege en het evenredige college zoals dat in het federale Duitsland het geval is, zonder stelsel-D’Hondt en zonder kiesdrempel. Ook al vormt een dergelijke hervorming geen harde garantie voor een alternerende dynamiek van twee centrale regeringspartijen bij opeenvolgende regeringsvormingen, toch zou ze een dergelijke dynamiek in de hand werken. Dat zou een grote stap in de goede richting betekenen. Het spreekt voor zich dat een dergelijke hervorming van het kiessysteem op federaal niveau en op het niveau van de andere gewesten gelijkaardige positieve gevolgen zou hebben. Ook zou ze een belangrijke stimulans betekenen voor de toenadering van gelijkgezinde politieke partijen uit de verschillende gewesten, met het oog op de verdediging van gemeenschappelijke standpunten in federale kwesties.
De invoering van een nieuwe belastingregeling
In een federale staat waar de gewesten en de gemeenschappen meer dan 70% van het budget beheren, wordt een fiscaal systeem waar belastingen worden geïnd op basis van de woonplaats en niet van de werkplaats – zoals dat in voege is in de OESO-landen – onhoudbaar. Momenteel is dat systeem verantwoordelijk voor de eindeloze, vernederende litanie over de ‘herfinanciering’ van Brussel. Als eerste stap in het noodzakelijke proces van fiscale federalisering zou men kunnen kiezen voor een paritaire verdeelsleutel tussen woon- en werkplaats.
De bundeling van de verschillende onderwijsnetten
Sire, met mijn volgende standpunt dans ik op het slappe koord. Toch acht ik het belangrijk te wijzen op de collectieve maatschappelijke ontkenning van deze prangende kwestie. De organisatie van ons onderwijssysteem in ‘netten’ is de vrucht van historische omstandigheden, maar is stilaan verworden tot een – zij het volkomen wettelijk – instrument van gettovorming, waardoor het haaks staat op een maatschappelijk project van sociale en culturele gemengdheid. Het Pacte d’excellence, de hervorming die recent werd goedgekeurd op het niveau van de ‘Federatie Wallonië-Brussel’, geeft de onderwijsinstellingen weliswaar iets meer autonomie, maar kleurt nog altijd binnen de lijntjes van de bestaande netten, door van het officiële onderwijs op formele wijze een net als de andere te maken. Er is geen andere oplossing – toch niet in het Brussels Gewest – dan de koe bij de hoorns te vatten en over te gaan tot een hervorming die de verschillende netten afschaft en de banden met hun respectieve ondersteunende instanties doorknipt (de christelijke, joodse, moslim-, atheïstische of vrijmetselaarsinstellingen). Vervolgens zou men één enkel officieel Brussels onderwijsnet uit de grond stampen, dat onder de bevoegdheid valt van een Brussels minister en het Brussels Parlement, en waarin het geheel van kleuter-, basis- en secundaire scholen van het Brussels Gewest zijn opgenomen, zowel de Franstalige als de Nederlandstalige. Elke school zou ruime autonomie krijgen, vertrekkend van een duidelijk afgebakend pedagogisch project dat niet- confessioneel van aard is (in de brede zin van het woord).
De overdracht van de Luchthaven Brussel-Nationaal naar Chièvres
Sire, het dossier van de nationale luchthaven lijkt u misschien niet meer dan een voetnoot waard, maar dat durven wij te betwisten, aangezien ook dat dossier tekenend is voor het misprijzen jegens de Brusselaars, in het bijzonder jegens de honderdduizenden personen die langs de beruchte ‘kanaalroute’ wonen. Het lawaai, Sire, het lawaai. Overdag kunnen ze het nog verdragen, maar ‘s nachts en in de vroege ochtend veel minder, dat begrijpt U wellicht. En dan hebben we het nog niet over hun veiligheid.
Het dossier van de nationale luchthaven ligt uiterst gevoelig. Een luchthaven vormt een belangrijke zone van economische activiteit. Dat mag echter geen reden zijn om de ogen te sluiten voor een mogelijk alternatief, meer bepaald de omvorming van de luchthaven van Zaventem tot City-Airport (overdag) en de bouw van een nieuwe nationale/internationale luchthaven in Chièvres, waarvan de vier gewesten aandeelhouder zouden zijn, evenals de stad of de stadsgemeenschap Rijsel als die vragende partij zou zijn. Dankzij de tgv zou die luchthaven slechts enkele tientallen minuten verwijderd liggen van Antwerpen, Rijsel, Brussel en Zaventem. Een treinrit tot Luik of de luchthaven van Bierset zou amper langer duren.
De verrottingsstrategie hoeft geen fataliteit te zijn
Sire, dit scenario is wel degelijk een alternatief voor het (erg) waarschijnlijke scenario dat we maar al te goed kennen: de voortzetting van de Maddens-doctrine, die van de verrotting, en de contrastrategie die daar het spiegelbeeld van is, die van de chantage van een residuaal België.
Als iemand het recht heeft om te worden gehoord in deze zaak, dan is het de Brusselaar wel
De uitvoering van een dergelijk scenario zou enige tijd vergen: een legislatuur om de nodige grondwetsartikelen voor herziening vatbaar te verklaren, een volgende legislatuur om de hervorming door te voeren en nog eens twee legislaturen om te experimenteren. Na twintig jaar zou het gewest dan, als natie, een referendum kunnen organiseren om te kiezen tussen onafhankelijkheid of voortbestaan binnen het federale België. Twintig jaar, dat is niet meer dan een momentopname in de geschiedenis van een natie.
Sire, graag sluit ik deze brief af met een eerbetoon aan het gedachtegoed van Jules Destrée. Elf jaar na zijn beroemde missive aan Uw overgrootvader schreef hij het volgende over de stad, die op het punt stond de hoofdstad van Europa te worden: « De stad van de halfbloeden wordt (…) de trotse haard van de Europese beschaving; die status is mooi genoeg om haar vergevingsgezind te zijn. »
In de hoop geen misbruik te hebben gemaakt van Uw geduld, groet ik U, Sire, met de grootste hoogachting,
Vertaling : Veerle Lindemans
Notes:
- By Ad Meskens Own work – CC BY-SA 4.0 ↩
Bonjour
J’ai regardé votre site Web leuropeen.eu et je trouve le contenu interessant http://www.leuropeen.eu/2019/03/20/lalternative-aux-nouvelles-lignes-maginot-une-armee-europeenne-commune/.
De manière similaire, je souhaiterais écrire un article informatif avec une URL qui ajoutera une valeur significative à votre site web et interesserait vos lecteurs.
Aussi, je vais vous payer pour publier ce contenu sur votre site.
S’il vous plaît laissez-moi savoir les options de prix possibles.
À votre santé
den smith